Biotoop

De roep om cultureel ondernemerschap wordt groter, luider en duidelijker. Met trots worden ondernemende kunstenaars te pas en te onpas genoemd als klinkend voorbeeld waarin de onderliggende boodschap doorschemert: ‘Kijk, zo kan het ook! Op Wikipedia wordt cultureel ondernemerschap als volgt omschreven: “Een cultureel ondernemer is een producent van kunst die hiervoor zo veel mogelijk betalend publiek probeert te interesseren en tegelijkertijd streeft naar een sluitende exploitatie van zijn ‘onderneming’. (…) Cultureel ondernemers onderscheiden zich van klassieke ondernemers doordat zij oog hebben voor meer dan de markt alleen; de kunstzinnige waarde van hun ‘product’ is voor hen even belangrijk als het streven naar maximale winst tegen minimale kosten.”

Het cultureel ondernemerschap werd in Nederland geïntroduceerd in de jaren negentig, onder aanvoering van Rick van der Ploeg, staatssecretaris van cultuur en media in het kabinet-Kok II. Inmiddels laat, onder aanvoering van de VVD, de terugtredende overheid steeds meer verantwoordelijkheden in de kunst en cultuur over aan ‘de markt’ en roept deze overheid dus steeds luider om cultureel ondernemerschap, waarmee het zich ook met terugwerkende kracht een onderbouwing voor haar beleid lijkt te willen verschaffen.

Wat betekent de roep om cultureel ondernemerschap voor kunstenaars en andere professionals, die doorgaans niet bedrijfskundig geschoold zijn? Moeten zij hun ‘onderneming’ runnen zoals commerciële ondernemingen dat doen? Wordt kunst, maar ook onderwijs, net als Marsrepen ‘in de markt gezet’? Of moet er ook ruimte zijn voor bezinning, contemplatie, ontwikkeling, juist om als kunstenaar in die markt te kunnen blijven functioneren?

In zijn boek Repressief Liberalisme (Valiz, 2013) omschrijft Pascal Gielen de biotoop van de kunstenaar. Die bestaat volgens hem uit vier ruimtes: de domestieke, de gemeenschapsruimte, de markt en de civiele ruimte. In de domestieke ruimte is de kunstenaar alleen aan het werk, hij onderzoekt, probeert uit, studeert en ontwikkelt er theorieën. De ruimte is gericht op ontwikkeling en ‘traagzaamheid’ speelt er een belangrijke rol. In de gemeenschapsruimte vindt interactie plaats met o.a. collega’s, docenten en andere professionals. Het is de plek van reflectie, dissensus, confrontatie en het toetsen van visies aan de sociale context, een ruimte waar zich professionele netwerken vormen. In zowel de domestieke als de gemeenschapsruimte is plaats voor het experiment, voor vallen en opstaan, dit in tegenstelling tot de markt en de civiele ruimte.

De markt is een ruimte waarin ieder creatief goed inruilbaar is voor geld, het gaat hier meer om financiële transacties dan om sociale verhoudingen. Gielen: “Het tegenwoordig gestimuleerde creatief ondernemerschap werpt hoofdzakelijk binnen deze marktruimte zijn vruchten af.” In deze ruimte is de praktijk “alleen interessant als afgewerkt, want verhandelbaar product. De afgelegde weg naar dat product heeft er weinig waarde.”

In de civiele ruimte wordt het werk publiekelijk getoond, worden overschreden grenzen beargumenteerd en verantwoord en vindt theorievorming plaats. In de civiele ruimte wordt theorie gemeengoed en worden publieke discussie en maatschappelijk draagvlak gegenereerd, iets wat “op de pure markt totaal overbodig, zelfs storend is”, aldus Gielen.

Gielen beargumenteert dat een kunstenaar het beste floreert wanneer hij zich begeeft in alle vier deze ruimten: “(…) een ‘gezonde biotoop’ voor de kunstenaar vraagt om een goede balans tussen de vier ruimten. Een creatieveling die bijvoorbeeld alleen maar in de ruimte van de markt of de civiele ruimte vertoeft (of er te lang verblijft) vervalt op den duur in een status quo met zijn werk, omdat hij zich nog nauwelijks kan ontwikkelen.”

Vanuit deze omschrijving van Pascal Gielen kun je betogen dat ondernemende kunstenaars er dus voor moeten zorgen dat zij zich voldoende blijven begeven in de domestieke en in de gemeenschapsruimte om in de markt en civiele ruimte goed te kunnen blijven functioneren. Met andere woorden: het stimuleren van cultureel ondernemerschap zou te allen tijde gepaard moeten gaan met het stimuleren van ondernemen op het gebied van vorming en ontwikkeling: residencies, periodes van bezinning, contemplatie met collega kunstenaars, deelnemen aan debatten, het schrijven van artikelen, enzovoort, enzovoort.
Kunstenaars die daar in gesteund worden, kunnen zich beter en krachtiger ontwikkelen en zich uiteindelijk sterker presenteren, op de markt – als cultureel ondernemer – en in de civiele ruimte.

Meer Covers & Opinie

ADVERTENTIES