Van de universiteit naar CBK Rotterdam
Siebe Thissen wordt vaak aangeduid als filosoof en historicus gezien zijn studies aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Toen hij in 2000 bij CBK Rotterdam ging werken, moest hij nog promoveren. Hij werkte naast zijn promotie samen met het Centrum voor Kunst en Filosofie, opgericht door de Rotterdamse filosofen Awee Prins en Henk Oosterling. Hun doel was filosofie uit het achterkamertje naar de stad te brengen. De thema’s die door hen werden aangesneden logen er niet om: geweld, lichamelijkheid, porno, seriemoordenaars. Thissen participeerde namens het Centrum voor Kunst en Filosofie in projecten met VJ’s, hiphop, graffiti en veel vond plaats tijdens het nachtleven. Hij leerde de toenmalige directeur van CBK Rotterdam kennen, Hans Walgenbach, en werd door hem gevraagd daar tijdelijk te komen werken. Rotterdam was als stad volop in verandering, zowel fysiek als mentaal, en dat vroeg om een meer dynamische aanpak voor de kunsten. Thissen had al laten zien dat zo’n manier van werken hem goed lag.
Kunst als noodzakelijk onderdeel van de stedelijke dynamiek, dat was wat hem bij zijn aantreden voor ogen stond, samen met coalitiepartners zoals woningcorporaties, buurthuizen, wijkcentra, welzijnsorganisaties, bewonersverenigingen, etc. Juist kunstenaars en kunstwerken zijn in staat zich expliciet tot een plek in de stad of tot de gebruikers van een plek te verhouden. “Kunst in de openbare ruimte maakt een stad leesbaar”, zegt Thissen. Kunstwerken vertellen een verhaal over de stad en over de gebruikers van die stad.”
2000 – 2010 filosoof en activist
Thissen vertelt dat begin jaren ’00 Rotterdam niet alleen een mooie beeldencollectie bezat maar dat het ook de woonplaats was van een generatie kunstenaars die hun publiek, hun mede-Rotterdammers, heel serieus nam. Veel kunstenaars werkten in wijken, buurten en straten vanuit een geëngageerde maatschappelijke autonomie en niet langer louter in de beslotenheid van een atelier. Denk aan kunstenaars als Jeanne van Heeswijk, Hieke Pars, Kamiel Verschuren, Paul Cox, Rolf Engelen en Jan Konings. Deze generatie kunstenaars slaagde er in “de stad en nieuwe publieken op een vrijblijvende en toch onontkoombare manier bij kunst te betrekken”, licht Thissen toe.
Gebiedsontwikkeling bood volop kansen voor deze kunstenaars, want wijken zoals het Noordereiland, Katendrecht, Oud-Charlois, Crooswijk en Nesselande werden grootschalig (her)ontwikkeld. Met als gevolg dat vele tientallen Rotterdamse kunstenaars tussen 2000 en 2010 tijdens de revitalisering in deze buurten en wijken aan het werk waren. De publiek-private partners (projectontwikkelaars, woningcorporaties e.d.) die zich met de (her)ontwikkelingen bezighielden maakten graag gebruik van de interventies van kunstenaars. CBK Rotterdam verstrekte als stadsmakelaar vele opdrachten aan lokale kunstenaars. Soms resulteerde een bijdrage van een kunstenaar in een tijdelijk of permanent werk, soms waren het één of meerdere interventies die niets tastbaars achterlieten maar wel ervaringen en herinneringen.
Deze generatie kunstenaars slaagde er in de stad en nieuwe publieken op een vrijblijvende en toch onontkoombare manier bij kunst te betrekken
CBK Rotterdam loofde deze sociaal-maatschappelijke insteek, vertelt Thissen, waarin de kunstenaar zelf verantwoordelijk was voor de kwaliteit van de kunstwerken. Hij nam naast zijn rol als opdrachtgever ook de rol van bemiddelaar serieus, bemiddelaar van de dynamiek tussen stad en kunstenaars. Hij werkte proactief aan een netwerk van partners waar de kunstenaars baat bij hadden en vice versa. Dus veel praten met inwoners, met organisaties en hen proberen te overtuigen van de noodzaak van beeldende kunst voor de stad. Het waren vruchtbare jaren voor kleine en grote opdrachten. De kunstenaars werden in de stad gewaardeerd en bewoners voelen zich gehoord en werden betrokken. De kunstenaars maakten de stad niet alleen leesbaar, maar ook leefbaar.
Als filosoof schreef Thissen in deze periode boeken en artikelen over de rol van kunst in de stad en waarin het gebiedsgericht werken onder de loep werd genomen. Openbare kunst vervlocht zich jarenlang met de omvangrijke gebiedsontwikkeling in Rotterdam. Vanuit zijn functie bij CBK Rotterdam wilde hij leren hoe de dialoog tussen kunstenaars en gebiedsontwikkelaars, tussen wijken en kunstinstellingen kon worden versterkt. “Wat verwachten we van elkaar? Hoe stuwen we elkaar naar meer kwaliteit, draagvlak en duurzaamheid?” Het bood stof tot nadenken. Dit waren vragen die voortkwamen uit de overtuiging dat de inzet van kunstenaars bij gebiedsontwikkelingen goed zou zijn voor de kunst én voor de stad. In zekere zin waren het gouden jaren. Veel kunstenaars waren volop aan het werk, hadden hierdoor een inkomen en werden in de Rotterdamse samenleving breed gewaardeerd. Tot de financiële crisis van 2008.
2010-2021 historicus en activist
Die crisis raakte vele sectoren waaronder ook de culturele. De toenmalige minister Blok (Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening) greep hard in bij woningcorporaties. Hij was van mening dat leefbaarheid geen kerntaak van de corporaties was maar dat zij zich vooral moesten bezighouden met het beheer van (maatschappelijk) vastgoed. Financiële zwendel (Vestia) en mislukte giga-projecten (Woonbron) hadden die opvatting bevestigd. Maar daarmee kwam de samenwerking tussen CBK Rotterdam en woningcorporaties en gebiedsontwikkelaars tot stilstand. Vanuit de rijksoverheid werd aan de woningcorporaties opgelegd dat zij geen geld meer mochten vrijmaken voor leefbaarheid. Opdrachten aan kunstenaars, veelal door woningcorporaties betaald uit leefbaarheidsbudgetten, werden ingetrokken, ingekort of hielden op na de ontwerpfase.
Met veel geduld en toewijding werd de collectie in beeld gebracht en werden eigenaren gevonden
Parallel aan deze ontwikkeling was er gedoe met de collectie kunstwerken in de openbare ruimte. Er werd brand gesticht in een kunstwerk, een ander werk werd omver getrokken en weer een ander werk raakte zoek. Over sommige beelden was geen informatie voorhanden, andere werden niet onderhouden en kwijnden weg. De gemeente Rotterdam droeg zorg voor het onderhoud van ongeveer 200 kunstwerken terwijl de buitencollectie veel meer kunstwerken telde. De historicus in Thissen kwam naar boven. Hij schreef een alarmbrief aan de wethouder om haar te attenderen op deze omissie. Zijn brief bleek niet aan dovemansoren gericht; hij kreeg toestemming om de gehele collectie in kaart te brengen en te onderzoeken. Van veel kunstwerken was de eigenaar niet bekend, de zogenoemde weesbeelden. Met veel geduld en toewijding werd de collectie door Thissen en zijn collega’s in beeld gebracht en werden eigenaren gevonden. Daarna was het tijd om de kunstwerken te waarderen: hoe goed zijn ze eigenlijk? Welke plek nemen ze in binnen de collectie? Hebben ze een emotionele waarde, dat wil zeggen, wordt het werk door de buurt omarmd? En hoe is het werk eraan toe?
Door kunstwerken een status toe te kennen konden plots veel meer werken worden onderhouden. Zo worden topwerken elk jaar onderhouden, kunstwerken in de categorie A worden elke twee à drie jaar, en kunstwerken met een lagere status krijgen pas aandacht als er echt iets mis is.
De gemeente Rotterdam droeg zorg voor het onderhoud van ongeveer 200 kunstwerken terwijl de buitencollectie veel meer kunstwerken telde
Dankzij dat onderzoek kwam de breedte van de collectie kunstwerken in de openbare ruimte pas goed in beeld – naast sculpturen en muurschilderingen telt de stad immers ook speelplastieken, monumenten, muurreliëfs en pleininrichtingen. CBK Rotterdam zag dat er leemtes waren en veel beelden in slechte staat verkeerden. Er moest meer aandacht komen voor de geschiedenis van de collectie. Er kwam een website waarop alle kunstwerken van de collectie staan, voorzien van de beschikbare informatie. Een gigantische klus. De website maakt de breedte en de omvang van de collectie kunstwerken duidelijk. Het is een indrukwekkende hoeveelheid en alle kunstwerken doen er in hun eigenheid toe. Rutger Pontzen, kunstcriticus bij de Volkskrant, zei het in 2011 zo: “Ik durf de stelling aan dat er geen stad in Nederland is die zoveel aandacht heeft voor kunst in de openbare ruimte als Rotterdam”.
Uiteraard werden er ook nog nieuwe kunstwerken aan de collectie toegevoegd. In Rotterdam speelden twee tradities hierin een rol, beide gestart in 1960. De gemeente keek met bewondering naar het bedrijfsleven, naar hoe goed de kunst was die zij realiseerde – Zadkine aan de Leuvehaven, Henry Moore in het bouwcentrum, Naum Gabo bij de Bijenkorf.
De toenmalig wethouder wilde een commissie met experts: dat werd de Commissie Stadsverfraaiing. Drie kopstukken uit Rotterdam kregen ieder jaar budget om kunst te kopen. Zij reisden daarvoor de wereld over van Parijs tot New York. Zo konden ze werken van Alexander Calder, Rodin, Picasso en anderen kopen. Zij hadden de kennis en het netwerk, en konden onderhandelen over de prijs. Uiteindelijk is hier Sculpture International Rotterdam uit voortgekomen, ongevraagd worden er beelden van bijzondere, internationale kwaliteit geplaatst.
Participatie is onderdeel van het traject, maar de kunstenaar moet vrij zijn om een werk te maken
Daarnaast werd – ook in 1960 – de percentageregeling van kracht. Bij de bouw van gemeentelijke gebouwen kon voortaan ongeveer 1% van de bouwsom aan beeldende kunst worden besteed. In tegenstelling tot de filosofie van de Commissie Stadsverfraaiing kon hier een meer participatieve aanpak worden geïnitieerd, met inspraak van architecten en gebruikers van de gebouwen. De percentageregeling was ook goed voor de werkgelegenheid voor plaatselijke kunstenaars.
Uit deze traditie kwam een Rotterdamse, participatieve richting voort. Bewoners mogen meedenken over wat voor kunstwerk ze willen, waardoor CBK Rotterdam een goed idee krijgt van wat er in de buurt leeft. Vervolgens draagt CBK Rotterdam kunstenaars voor. Participatie is onderdeel van het traject, maar de kunstenaar moet vrij zijn om een werk te maken. Het is een goede zaak dat bewoners nauw worden betrokken bij het denken van kunstenaars over een bepaalde plek. Dat in Rotterdam de internationaal-artistieke en sociaal-lokale tradities nog altijd naast elkaar kunnen bestaan, vindt Thissen belangrijk en uniek.
De laatste jaren
De complexiteit van de openbare ruimte is de laatste jaren toegenomen, constateert Thissen. Volgens hem is er sprake van een nieuwe dynamiek waarin angst en propaganda dominant lijken. Ambtenaren en stadsontwikkelaars zijn doodsbenauwd deze of gene groep tegen het hoofd te stoten. En stadspromotie maakt kunstwerken tot betekenisloze reclameobjecten die het hippe Rotterdam moeten aanprijzen. De autonomie van de kunst staat onder druk. Kijk maar naar street art. De meeste schilderingen zeggen weinig over de stad, zegt Thissen. Het zijn vrolijke plakplaatjes, bedoeld om selfies te maken, de beelden rond te pompen en de stad te promoten. Rotterdam is waarschijnlijk de enige stad waar muurschilderingen niks zeggen over de wijken waarin ze voorkomen. Jammer, want de muurschildering is juist hét medium waarmee je iets over je buurt kan zeggen. Daarom zijn de muurschilderingen van Parijs of Berlijn zo goed.
De complexiteit van de openbare ruimte is de laatste jaren toegenomen (…) De autonomie van de kunst staat onder druk
Aan NRC vertelde hij in 2020: “In de Tweebosbuurt bijvoorbeeld wemelt het van de vrolijke schilderingen, terwijl de bewoners aldaar gedwongen moeten verhuizen. Dáárover zou je street art moeten maken. Kunst is ook commentaar leveren op de omgeving. Het hoeft niet allemaal instagrammable te zijn, en fun, en geschikt voor selfies.” In dezelfde krant vroeg columnist Lotfi El Hamidi zich af: “Waar blijft de Rotterdamse Banksy?” Volgens Thissen heeft zo’n Banksy hier geen schijn van kans. Hij ziet het ontstaan van een frictievrije openbare ruimte waarin geen relevante vragen meer worden gesteld, maar kunstwerken vooral een middel zijn om bij te dragen aan doelstellingen van bestuurders, stadsmakers en projectontwikkelaars.
Die ontwikkeling is ook zichtbaar bij de gemeente Rotterdam. Vergunningen aanvragen voor kunstwerken is een ondankbare, tijdrovende exercitie geworden, waarbij ambtenaren steeds vaker melden ‘dat ze geen uren hebben gekregen’, waardoor CBK Rotterdam er alleen voor staat en eindeloos moet trekken aan ambtenaren en diensten. “Bovendien bemoeien ambtenaren zich ook met de inhoud van een kunstwerk”, zegt Thissen. “Ze bevragen de kritische boodschap van het werk of zijn bang voor “wat men ervan vindt”. Maar zij gaan daar hélémaal niet over”, zegt hij. “Daar is de kunst juist voor.” Een kunstwerk lijkt steeds vaker als indringer in de openbare ruimte te worden ervaren. In zo’n klimaat is het een zegen dat er weer filantropen zijn die wél bereid zijn mee te denken over de stadscollectie.
Een frictievrije openbare ruimte waarin geen relevante vragen meer worden gesteld, maar kunstwerken vooral een middel zijn om bij te dragen aan doelstellingen van bestuurders, stadsmakers en projectontwikkelaars
“We worden voortdurend opgeroepen vooral trots te zijn op Rotterdam,” verzucht Thissen. Want ‘in Rotterdam gebeurt het’”. En hij vervolgt: “Je zet geen Make It Happen op een kunstwerk om te laten zien dat het in Rotterdam gebeurt. Jouw kunst moet zó goed en zó spannend zijn dat anderen zeggen: ‘in Rotterdam gebeurt het’.” Er is een revolutie nodig in de openbare kunst, denkt Thissen. Wat kan en wil de kunst zelf nog? Wil de kunst slechts een vehikel van propaganda zijn? Laat de kunst zich verlammen door de angst gebruikers van de openbare ruimte mogelijk te kwetsen? “We leven in zo’n spannende tijd”, vindt Thissen. Een tijd waarin vrijheden onder druk staan, aan de autonomie van de kunst op straat wordt geknaagd, en stadspromotie bedenkelijke trekken heeft gekregen.”
Meer weten?
- Henk Oosterling en Siebe Thissen (red.), Grootstedelijke reflecties. Over kunst en openbare ruimte (Rotterdam: Erasmus Universiteit Rotterdam/CBK Rotterdam, 2002).
- Siebe Thissen en Gepke Bouma (red.), Het groot Rotterdams bruggenboek (Zaltbommel: Aprillis, 2005).
- Siebe Thissen, Mooi van ver. Muurschilderingen in Rotterdam (Rotterdam: Trichis Publishing, 2007).
- Marjolijn van der Meijden en Siebe Thissen (red.), Op Zuid. De kunst van Rotterdam Zuid (Rotterdam: NAi-Uitgevers, 2009).
- Siebe Thissen (red.), Onze stad! Actieprogramma Cultuurbereik 2004-2008 (Rotterdam: Trichis Publishing, 2009).
- Marjolijn van der Meijden en Siebe Thissen (red.), Welk Werk Waar? Kunst en gebiedsontwikkeling in Rotterdam (Rotterdam: CBK Rotterdam, 2010).
- Siebe Thissen, Stadsverfraaiing in Rotterdam sinds 1940 (Rotterdam: Japsam Books 2016).
- Siebe Thissen, Loeki Metz en het Joods Monument in Rotterdam (Rotterdam: CBK Rotterdam, 2018).
Voor een overzicht van de kunstcollectie in Rotterdam: bkor.nl