Ramallah
“Are you going in?” vraagt een Israëlische chauffeur ons onthutst op het vliegveld, als we zeggen dat we naar Ramallah willen. Ons valt zijn woordkeus op: ‘in’, dan heb je het niet over een ander land. ‘Palestijnse gebieden’, ook zo’n gekleurde term. Ja, we willen naar Ramallah. Israëliërs mogen er niet heen, wij met onze Nederlandse paspoorten wel. Omdat het programma van KUNSTENISRAËL pas de tweede dag begint, benutten we die vrije middag na aankomst om delen van de Qalandija Biënnale aldaar te bezoeken. We gaan moeiteloos ‘in’: de wegen zijn leeg want het is zaterdag. Zelfs de checkpoints, berucht om lange rijen en intimiderende kruisverhoren, zijn bijna leeg. Israël is een zwaar gemilitariseerd land maar de traditie van de sabbath lijkt nu zwaarder te wegen. We zien muren, prikkeldraad, camera’s en tekenen van apartheid: wegen waar Palestijnen niet mogen
rijden, alleen Israëlische paspoorthouders.
En dan het gemoedelijke Ramallah, waar we vier tentoonstellingen van de Qalandija Biënnale bezoeken. Deze derde editie, The Sea is Mine, gaat over terugkeer. In de tentoonstelling Pattern Recognition van Nat Muller draait een video van Ruba Salameh, een jonge Palestijnse kunstenaar die we later in de week met KUNSTENISRAËL zullen bezoeken. Haar video toont een billboard in Oost-Jeruzalem. Met afgebladderde papieren, waaronder bewegend beeld schijnt, plakt ze letterlijk verschillende plekken over elkaar: over de pijn van de wrede geschiedenis, over de voor Palestijnen onbereikbare zee. Geschiedenis over het heden heen leggend, verhaalt ze over de verschillende Palestijnse realiteiten, die zij ook voelt: ook zij kan niet wonen waar ze wil. De realiteit is repressief maar intussen schuilt er iets moois in dat kapotte billboard: de zee.
Een andere video toont een sprei die langzaam uiteengerafeld wordt en een naakte vrouw blootlegt – hield het haar gevangen, of beschermdehet haar? Over zulke dubbelzinnigheden verhaalt deze biënnale in vaak abstracte kunst, ritmische patronen, waar niets abstracts aan is. Abstractie is verbonden met de Islam, en misschien ook met de geheimtaal van bezette gebieden? Boodschappen zijn gesluierd, geometrische patronen worden plattegronden, en plattegronden zijn militaire targets. Sommige werken tonen gekalligrafeerde teksten, getuigenissen over vluchten en ontheemd zijn. Installaties nemen ruimte in, en ruimte is politiek, bezetting. Kunst is politiek in Israël en in Palestina. Altijd. Omdat zelfs het menselijk bestaan er politiek is.
Zo lopen we van de ene naar de andere tentoonstelling, onderweg lunchend en genietend van de zon. “Welcome, Free Palestine,” roepen mannen ons glimlachend toe. “I love you’,
roepen kinderen. Ramallah is een smart city, wifi alom (wie zou die data in handen hebben?), met terrasjes waar mensen aan de cocktails of waterpijp zaten. Historiche panden blijken
te zijn gerestaureerd met Europese steun en NGO’s, ook de Waalse gemeenschap, die net die week het CETA-akkoord met Canada torpedeerde. Als onze Palestijnse taxichauffeur ons ‘s avonds terugrijdt is de zon onder en de terugweg moeilijk, donker, langs haarspeldbochten. Maar wacht, daar verderop ligt een prachtige rechte weg met lantaarnpalen? Nee: die hoort bij de Joodse nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever, veel modernere steden dan ik had gedacht. Maar pas als we de muur hebben gepasseerd en Tel Aviv inrijden met al zijn wolkenkrabbers en daalt het besef in: zó hoort een moderne stad eruit te zien. Wat is Ramallah toch klein.
Tel Aviv
De volgende ochtend begint het echte programma van KUNSTENISRAËL. Koffiekopjes weerklinken door de marmeren hotellobby, de Haaretz ligt er met krantenkoppen zoals ‘A woman’s place is in combat’ en ‘Latest cyberattack gives a taste of the wars Israel can expect to fight’, en veel over Trump en Clinton. Deze dag staat in het teken van het modern-
isme, dat sinds 1948 een middel was voor de nationbuilding van het nieuwe land dat de diaspora en trauma’s van de oorlog achter zich zou laten. Een schone lei. Wachtend bij de Sommer Gallery, voorbij fonteinen en Bauhausvilla’s, kijken we rond op de chique Rothschild boulevard naar de Independance Hall. Recht en ornamentloos is dit de modernistische trots die we meer zullen zien, maar het staat er vervallen bij. Hoe kan dat, dit lijkt ons het soort cultuur dat de rechtse regering wil onderhouden? Maar nee, de hier gevierde onafhankelijkheidsgedachte gaat over gelijke rechten, wat op gespannen voet staat met heersende politieke geluiden.
Na galerie- en atelierbezoeken rijden we naar de Tel Aviv University Gallery over de Shlomo Ibn Gabirol straat, een schijnbaar gewone winkelstraat maar breed ontworpen voor militaire parades. De Bauhausarchitectuur is met wat oriëntalistische intermezzo’s naadloos overgegaan in de brutalistische betonbouw van de universiteit waar we stoppen.
Kaal, ruw, eerlijk, gaat deze bouwkunst over het nieuwe begin dat Israël vanaf 1948 ging uitdragen. De diaspora van weleer moest in de smeltkroes van de nieuwe natiestaat Israël uitmonden in een moderne dageraad. Daarbij hoorden strakke architectuur en abstracte kunst, kaal en zuiver, zonder referenties naar vroeger.
De Gallery is dan ook wit, strak, en huisvest een collectie abstracte kunst die samenvalt met het ideaal van het nieuwe Israël, door judaïca en figuratie af te zweren. Twee sculpturen van Europese modernen in het gebouw – Manzú en Moore – krijgen er plots een andere betekenis, toch niet zo neutraal als we hen in Europese musea ervaren? We worden rondgeleid langs geometrische abstracties die het begin van de Israëlische kunst aangaven, bedoeld om de kijker te activeren en voortgezet via nog altijd non-figuratief werkende kunstenaars. Het is een ijzersterk scheppingsverhaal. Zichtbaarheid scheidt Israëliërs van Palestijnen, kunst geeft een voorsprong. Maar het maakt ook onze situatie als gasten in dit land precair. Ik ben journalist uit Nederland dat de Palestijnse staat niet erkent, uitgenodigd door een organisatie die kunst in Israël wil belichten. Palestijnse evenknieën bestaan niet. Dus is ook dit verslag vanzelf belast.
Plurifomiteit en verrassingen
En dit is nog maar dag één. Dag twee komen we in de kibboets Ein Harod. De kibboetsim woonden zelf nog in houten huisjes toen ze er in 1948 een stenen museum bouwden – een mishkan, wat meer tempel betekent dan het bourgeois museum. Het bevestigt hoe kunst helpt om identiteit te stichten, te definiëren, net zoals de groene gebieden onderweg kunstmatig zijn geplant: dit was dor land. Kunst, natuur, architectuur: alles dient één politiek doel.
De komende dagen toont KUNSTENISRAËL ons een geweldige pluriformiteit, van homoactivistische kunst, figuratief-religieuze kunst, Joodse Arabieren, Palestijnse Israëliërs. En Russen, die een flink deel van de bevolking vormen en waar jonge kunstenaars hopen dat het communisme een model kan bieden voor vrede – interessant idee, denken we. En horen dan de Russische curator zeggen dat zij, de Russen, met Poetin achter hun zo het land over kunnen overnemen. Die zagen we niet aankomen.
Een reis vol verrassingen – zoals het institutioneel activisme. Kunstenaarscollectief de Salamanca groep kocht een bedoeïenentent en heeft die als objet trouvé omgedoopt en verkocht aan het prestigieuze Israël Museum in Jeruzalem, dat niet overloopt van de diversiteit. Nog verwarrender is Pardes, een initiatief van de orthodoxe kunstenaar Porat Salomon waar ook criticus Yonatan Amir aan verbonden is. Pardes is een kunstopleiding voor ultra-orthodoxe vrouwen.
Zij kunnen niet deelnemen aan de kunstwereld, mogen geen westerse kunstboeken zien, stel dat er naakt in staat. Dus Pardes begeleidt ze en zoekt overeenkomsten, bruggen, en behandelt zelfs feministische, gender-, marxistische en queer theories. Wat een bruggenbouwers! Maar intussen woont Salomon wel in de bezette gebieden waar orthodoxen Palestijnse huizen en bewoners in brand steken.
Verschrikkelijk. Maar zijn bruggenbouwers niet de enige hoop voor dit land? Hoe kun je anders tot elkaar komen? Dat is ook hoe we die Qalandija Biënnale en andere kunst deze week lezen: een zachte kracht, pogingen om jezelf te tonen en te verplaatsen in de ander. Chaya Ruckin Berkman groeide op bij religieuze zionisten in de Gazastrook, een dorp dat niet meer bestaat want teruggegeven aan de Palestijnen. Wie ben ik dan, vraagt ze zich af, en zoekt als performancekunstenaar wegen om haar lijf te veranderen. We ontmoeten de Joodse Hadar Saifan die opgroeide nabij de grens met Libanon, een kibboets die als menselijk schild gebouwd is om die grens te definiëren. Haar beklemmende fotoserie Northern Lights gaat over de schuilkelders waar ze soms weken doorbracht.
We ontmoeten de Palestijnse Nasrin Abu Baker die soms in Ramallah en soms in Israël woont en nu haar naakte lichaam portretteert – een taboe. Daardoor valt ze buiten de (kleine, elitaire) Palestijnse kunstwereld maar ook exposeert ze niet zomaar in Israël: ze wil niet de exotische bloem zijn, de excuus-Palestijn. Ze is bedreigd net als sommige Joden die we ontmoeten, zoals Assi Meshulam die wachterbeelden maakte met varkens – verboden volgens het Joodse geloof. Ik noem geen naam van de ondergedoken kunstenaar die holocaustzeepjes maakt: hiervoor zou cultuurminister Miri Regev hem arresteren, gelooft hij. Maar het is niet zomaar shock-art: de Israëliërs die het land stichtten in 1948, vernoemden de Europese holocaustoverlevenden naar zeep, zoiets als softies, slappelingen. Zo het verleden bestempelen, is voer voor een harde koers richting een militaire toekomst.
Jeruzalem
De naam Regev valt veel deze week. Een Arabische theatergroep weigerde op te treden in de nederzettingen, waarop zij hun subsidie weigerde. Ze liep weg bij een optreden toen poëzie werd voorgedragen van Mahmoud Darwish. Als Palestijns-Israëlische grootheid is hij een bruggenbouwer, die zij uit schoolboeken wil schrappen. Zijn poëzie is
leidraad in de Qalandija Biënnale waarvan we met KUNSTENISRAËL de locaties bezoeken in Jeruzalem. Samensteller Vivian Ziherl nodigde hiervoor internationale kunstenaars uit om te laten zien dat ontheemd zijn en als land niet erkend worden, zo veel groter is.
We zien er politieke schilderijen over fusillades in Birma, ontmijning in Australië. Er hangen lenticulaire foto’s van Wendelien van Oldenborgh die was gaan filmen in Shuafat, een vluchtelingenkamp waar deze biënnale ook had moeten plaatsvinden maar dat werd afgeblazen. Het was te onveilig maar ook, hoe ver kun je gaan met een tentoonstelling, kun je als bezoeker respectvol kunst kijken op een plek waar mensen een mensonterend bestaan leiden?
Wie we deze week ook in Israël ontmoeten: de impact van wie ze zijn – Joods, Islamitisch, anders – en waar ze wonen, is altijd enorm. Er zijn alleen maar verliezers. We leren veel in deze indrukwekkende reis, in het programma waarin Ronit Eden zo’n breed perspectief schetst. Intussen komen deze kunstenaars zo veel mogelijk overal, grenzen tonend van wat kan en hoe ver je je fysiek en mentaal in de ander kunt verplaatsen. Christian Nyampeta zocht voor de Qalandija Biënnale in het Israëlische noorden Palestijnse steenmakers op, gaf ze opdracht om stenen printrollen te maken, waarmee je vlaggen kunt bedrukken – teken van zichtbaarheid. Want zonder zichtbaarheid ben je verloren.