Op de TU in Delft staat zijn ‘slappe toren’ die wuift in de wind, soms schattig, dan weer vervaarlijk. In Japan gaat hij op zoek naar overeenkomsten met zijn werk, maar wordt gegrepen door het virus dat ook alle Japanse kunstenaars geïnfecteerd heeft.
Het huis waar ik verblijf is prachtig gelegen aan het meer tussen de heuvels. Daarachter zie je de besneeuwde bergtoppen. Het is regentijd dus alles is overweldigend groen. Ik slaap op een futon, in een kamer met tatami matten. Ik eet met stokjes uit handgemaakt aardewerk. Ik leef in het clichébeeld van Japan en gek genoeg geeft dat veel voldoening. Japan stond al jaren op mijn verlanglijstje, omdat ik overeenkomsten zie met mijn manier van werken. Ik streef naar esthetiek, naar technische perfectie, mijn werk is arbeidsintensief en ik onderzoek hoe natuur en cultuur tegelijkertijd zowel kunnen botsen, als samengaan. Nu ik er kan gaan werken wil ik die overeenkomsten onderzoeken; zijn ze er werkelijk en waar komen ze vandaan?
Het is de bedoeling dat ik voor het festival een groot werk maak. De eerste dagen dat ik er ben gebruik ik om de omgeving te verkennen, op zoek naar aanknopingspunten en mogelijke locaties. Het thema van het festival is dit jaar the birth of water ritual. Het Japans voor ritueel of festival is Matsuri, in combinatie met water en zee staat dit woord ook voor meer en baarmoeder. Ik word enorm aangetrokken door het meer. Het leven op aarde is in het water begonnen. Daar waar het water werd opgewarmd door de zon, konden de eerste vormen van leven ontstaan. Dat zie ik terug aan de ondiepe randen van het meer, waar het krioelt van de pasgeboren visjes.
Op een van mijn verkenningstochten kom ik een vreemd beest tegen, dat in het hoge gras, mij onbeweeglijk aanstaart. Ik staar terug en vraag mij af of het een grote hond is, of misschien een wolf. Eigenlijk lijkt het beest het meest op ‘Alf’, uit die Amerikaanse comedyserie in de jaren 80. Ik maak een foto van het beest zodat ik iemand kan vragen wat het is. Het blijkt een Kamoshika te zijn, een bosgems die alleen in Japan voorkomt en beschermd is. Ik word gelukkig geprezen, want de meeste Japanners hebben er nog nooit een gezien.
Kijkend naar het meer, word ik bekoord door de golfpatronen in het wateroppervlak. Ik zou iets willen maken dat die complexe bewegingen beter zichtbaar maakt. Ik denk aan een veld van grote dobbers met verlengde stelen, die als uitslaande meters de golfpatronen vergroot weergeven. Ik maak verschillende modellen om de werking te testen. Ze leveren niet het gewenste effect op. Het is een chaotisch beeld van wiebelende stokken. Ik kom er achter dat ze meer bewogen worden door de wind, dan door het golvende wateroppervlak en moet dit idee laten varen.
Ik begin elke dag mediterend tussen de bomen bij het huis. Zo merk ik dat de natuur hier zeer sterk aanwezig is, veel sterker dan in Europa. Het lijkt bewustzijn te hebben. Het is vreemd, maar in Japan zoekt de natuur contact met jou, in plaats van andersom. Ik begin te begrijpen waarom de natuur zo’n grote rol speelt in de Japanse kunst. Ik snap nu ook waarom Shinto hier zijn oorsprong vindt en ik herken mijzelf daarin. Als kind had ik ook het idee dat alles om mij heen bezield was. En als ik nu naar mijn werk kijk, dan probeer ik dat door middel van beweging ook te bezielen. Het animisme wat ik voorheen als primitief heb leren bestempelen, is hier nog springlevend en bovendien de normaalste zaak van de wereld. Hier kijken ze er niet van op dat je met een boom hebt staan zingen. Hier brengen ze hun afgedankte mobieltje naar de tempel, om de spirit weer vrij te laten. Dat is een heel andere manier van omgaan met de materiële wereld en die bevalt mij wel.
Ik ontdek dat de drijvers die ik voor de stokken gebruikte, de golfbewegingen van het water goed laten zien en niet worden gehinderd door de wind. Dat biedt nieuwe perspectieven. Ik onderzoek welke vorm en formaat de drijvers moeten hebben en in welk patroon ze geschakeld moeten worden, om voldoende bewegingsvrijheid te hebben. Dan wordt het tijd de totaalvorm te onderzoeken en zo betekenis aan het werk te geven.
Japan heeft sterke tradities en de vele festivals zijn daar een uiting van. Half september is het oogstfestival Tsuki Mi, dat letterlijk ‘maan kijken’ betekent. Men kijkt ‘s avonds naar de maan, liefst weerspiegeld in het water en eet rijstcakejes. De Japanner ziet in de maan de afbeelding van een haas die rijst tot meel stampt. Het is een vruchtbaarheidsfestival en men zegt dat alleen het kijken naar de maan, al tot zwangerschap kan leiden. De maan als vruchtbaarheidssymbool, de maan die invloed uitoefent op al het water op aarde en de getijden bepaalt. Al in de oertijd keken mensen naar de maan en verwonderden zich en dat doen ze nog steeds. Ik weet nu wat ik wil. Ik wil een permanente reflectie van de maan in het water creëren, die schoonheid en vertroosting biedt.
Ik begin aan de uitvoering. Om te voorkomen dat de maansikkel in het niet valt ten opzichte van het meer, zal ze een diameter krijgen van maar liefst 20 meter en bestaan uit 1111 flexibel geschakelde, zilveren driehoeken. In zo’n geval ben ik blij met mijn achtergrond als industrieel ontwerper en dat ik met de beperkte productiemiddelen die hier tot mijn beschikking staan, toch enige efficiëntie kan bewerkstelligen. Dan nog gaat het niet van een leien dakje. Ik werk buiten onder een partytent. Dat is prettig tegen de zon, maar bij een flinke regenbui komen wel al mijn pasgelakte driehoeken in het water te liggen. Overdag is het zo warm, dat ik alleen kan lijmen in de koelte van de vroege ochtend, omdat anders de lijm al droog is voordat hij is aangebracht. Zo maak ik werkdagen van 6 uur ‘s ochtends tot 10 uur ‘s avonds. Door de zich steeds herhalende bewegingen (alles maal 1111), beginnen na een paar dagen mijn gewrichten te ontsteken. Als ik aan het werk ben, doe ik dat met ziel en zaligheid en blijkbaar met teveel spanning in mijn lijf. Ik moet een oplossing vinden wil ik kunnen blijven werken. Om mijn energie beter te laten stromen, probeer ik tijdens het werken meditaties te beoefenen die ik ken uit de healing tao. Ik moet een nieuw soort multitasken aanleren. Dat is niet
makkelijk, maar het lukt en gelukkig weet ik uitval te voorkomen. Ik heb ook het idee dat ik door de repeterende handelingen en het mediteren, langzaam begin te ervaren wat de staat van zen kan zijn. Ik voel me zo nog dichter bij Japan staan. Ik merk wel dat ik door het harde werken serieus aan gewicht verlies en moet een touw gebruiken om te voorkomen dat mijn broek afzakt.
In Japan gaat alles volgens de regeltjes. Vele daarvan zijn ongeschreven en geven Japan een ondoorgrondelijk karakter. Een aantal zijn wel duidelijk en dat betekent dat hier overal vergunning voor moet worden aangevraagd. Kunstenaars die een plek in de bossen op het oog hebben, moeten wachten tot achterhaald is wie de eigenaar is en of hij toestemming geeft. Dat kan soms lang duren. Zo ook met mijn locatie op het meer, waar behalve de overheid, ook de beroepsvissers een belangrijke stem hebben. Drie dagen voor mijn werk geplaatst moet worden krijg ik te horen dat de locatie goedkeuring heeft verkregen, een pak van mijn hart.
Het is nog een heel avontuur mijn werk in het water en op zijn plek te krijgen, maar het lukt. Ik ben dolblij. En dan laat Japan zich van haar mooiste kant zien. De reflectie van de maan ligt nog maar net en ik hoor gezang van over het water komen. Er komt een traditioneel gebouwd rieten bootje aanvaren, met een priesteres erop. Zij wijdt al zingend, mijn maan in. Ik heb kippenvel en tranen in mijn ogen. Ook de natuur laat zich wederom niet onbetuigd. Een half uur later steekt er een korte storm op vanuit het niets. Die test mijn werk en bewijst dat het sterk genoeg is. Maar beter nog, die laat zien hoe prachtig de 1111 driehoeken meebewegen met de heftige golven op het meer. Het is een waanzinnig spannend beeld, wat een cadeau.
Als ik terugkijk, dan ben ik geheel in stijl met de Japanse traditie een intense verbintenis aangegaan met de natuur. Dat was onverwacht, maar zoals ik nu weet, ook onvermijdelijk. Deze tekst van Rabindranath Tagore, verwoordt het perfect: “The artist is the lover of nature, therefor he is her master and her slave”.
Tegen het eind van mijn verblijf vragen Japanners mij wel eens wat ik nu het meeste mis van thuis. Ze verwachten dan dat ik een boterham met kaas ga zeggen. Maar wat ik het meeste mis, is hoge deuren. De meeste deurhoogtes zijn hier 10 cm lager dan ik zelf ben. Naarmate de dag vordert ga ik steeds krommer lopen en toch stoot ik nog regelmatig mijn hoofd. Zelfs in supermarkten hangen de reclameborden zo, dat je aan het spoor van slingerende borden kan zien waar ik geweest ben. Japan past bij mij, maar ik pas nog niet in Japan.