Begin november 2014, na het verlaten van het vliegveld zit ik in een auto samen met twee medewerkers van de organisatie van de tentoonstelling waaraan ik zal deelnemen. We rijden over een amper verlichte 6-baans snelweg richting centrum. Links en rechts geïmproviseerde onderkomens met schaars verlichte tafeltjes.
Voor ons en achter ons donkere schimmen die rennend tussen de auto’s door de snelweg trachten over te steken. We zijn op weg naar de l’Ecole des Beaux Arts in Kinshasa, de hoofdstad van de Democratische Republiek Congo. Het is mijn eerste keer in Afrika.
Van Sithabile Mlotshwa, curator van de tentoonstelling, kreeg ik een half jaar eerder de vraag of ik deel wilde nemen aan de Yango Biënnale, de eerste kunstbiënnale van Congo. Omdat ik er meer en meer in geïnteresseerd ben om – naast het maken van werk voor de white box – grote, meer tijdelijke installaties te maken, was het voor mij direct duidelijk dat dit een prachtkans was.
Zoals het vaker gaat bij tentoonstellingen, blijven de essentiële voorwaarden, zowel financieel als praktisch, lange tijd in de lucht hangen. Dat ik een semester lesgeven aan een academie moest afzeggen, maakte de afweging niet makkelijker. Uiteindelijk ben ik er vol voor gegaan ook al werden pas op het laaste moment de uiteindelijke voorwaarden duidelijk. Een fenomeen dat iedereen in de kunstwereld na verloop van tijd leert kennen…
Zo’n 25 kunstenaars vanuit de hele wereld zouden meedoen, waaronder enkele Congolese kunstenaars. Slechts een deel zou daadwerkelijk naar Congo afreizen, om ter plekke een werk te maken of bestaand werk te installeren. De rest van het werk werd naar Congo verzonden en door derden geïnstalleerd. Ik verwachtte een tamelijk chaotische werkperiode, maar bij aankomst bleek er een aantal goed georganiseerde mensen voor de biënnale te werken.
Ik verbleef de eerste weken in de Maison des Passage van de kunstacademie. Een groene oase in de drukke en chaotische stad, waar eveneens de faculteit voor architectuur en binnenhuisarchitectuur was gevestigd. Het onderkomen was eenvoudig en bestond uit vier slaapkamers, een woonkamer en een keuken. Madame Paola was aangesteld om voor ons te koken. ‘Ons’, d.w.z. verschillende kunstenaars uit verschillende landen waaronder China, Frankrijk en België. De laatste twee jaar begint binnen mijn werk engagement een steeds nadrukkelijker rol te spelen, overigens zonder daarbij pamflettistisch te worden. Ik was 15, toen ik een brief schreef aan de toenmalige Secretaris Generaal van de Verenigde Naties, met de vraag of de VN eindelijk eens wat meer werk zou kunnen maken tegen het verdwijnen van de regenwouden. Ik kreeg een dik rapport terug, met daarbij een brief, dat men er alles aan doet… Drieëndertig jaar later is er maar weinig veranderd. En tot op de dag van vandaag is het een onderwerp dat mij na aan het hart ligt. Congo is qua oppervlakte zo groot als West-Europa. In tegenstelling tot Indonesië en Brazilië, is Congo nog steeds grotendeels bedekt met regenwoud; cynisch genoeg dankzij een zeer slechte infrastructuur en een eeuw van verscheidene conflicten.
Het was voor mij meteen duidelijk, dat mijn werk zich deels tot die problematiek zou gaan verhouden en dat het werk in Congo niet op zichzelf zou moeten staan, maar deel zou moeten uitmaken van een langduriger project, ook na mijn verblijf in Congo. Al vrij snel na aankomst vond ik een geschikte locatie. Een plek rond een grote boomstronk op het terrein van de kunstacademie. Een groene oase midden in de drukke hectiek van de stad. Een semi-openbare plek, voor iedereen toegankelijk, maar waar wel 24 uur per dag toezicht is. Bovendien slechts 200 meter van mijn verblijfadres…
Vanuit de organisatie kreeg ik twee net afgestudeerde studenten toegewezen, Chris en Junior, die mij de komende weken zouden helpen. Het bleek geweldig om met hen te kunnen werken en ik heb in die paar weken een heel goede tijd gehad met hen. De eerste week werd volledig besteed aan het maken van een maquette van het te maken beeld en vooral aan het verzamelen van materialen en het organiseren van gereedschap. Dat was op zich al een hele belevenis. Een echte bouwmarkt kent men er niet en de materialen moeten op verschillende markten vergaard worden. De markten voor bouwmaterialen zijn terreinen volgebouwd met geïmproviseerde bouwsels en grote hoeveelheden vaak gerecycled hout, deuren, dakbedekkingsmateriaal, etc. Voor mij als beginnend Afrikaganger een nogal grimmig ogende plek. Niet om zomaar als westerling alleen heen te gaan en zeker niet voor iemand die bovendien niet geweldig Frans spreekt. Je wordt eerst belaagd door verscheidene kooplieden en waag het niet te fotograferen, zoals een assistent van mij deed. Hij werd met geweld een hut ingetrokken en moest zijn foto’s deleten. De reden is overigens dat men vaak bang is in het westen belachelijk gemaakt te worden. Enkele keren heb ik ook mogen aanschouwen hoe op zo’n markt een (vermeende) dief door een menigte afgeranseld werd. Na een week hadden we goed en wel alle materialen bijeengescharreld en konden we aan het werk.
De voorbereidingen en de eigenlijke bouw gingen voorspoedig en tijdens de bouw werden we vaak omringd door nieuwsgierige studenten die ik vaak in mijn slechte Frans en met handen en voeten uit moest leggen wat we gingen bouwen, waar het werk aan refereert, etc. Een deel van het werk, genaamd Valeur Réelle, herinnert eniszins aan de architectuur van een klassiek bankgebouw en de ingang van een kluis. De binnenkant van het werk wordt sterk bepaald door het binnenvallende licht door het groene plexiglas – meengenomen in het vliegtuig – en een grote boomstronk, die ongeveer de helft van het oppervlakte van de binnenruimte inneemt. Inhoudelijk refereert het werk deels aan het idee van een wereldwijd belastingstelsel om ontginning van bossen niet meer redabel te laten zijn en de grote vlucht van de bevolking in Congo van platteland naar de stad. Los daarvan is het een beeld dat gewaardeerd zou kunnen worden op haar esthetische waarde. Na twee weken bouwen was het werk af, ondanks de afwezigheid van een decoupeerzaag en een schroefboormachine. Als snel had ik door, dat je je over dat soort zaken niet te veel druk moet maken en dat je je snel moet aanpassen en dus gewoon fijn met de hand aan het zagen en timmeren moet gaan. Het werk was een kunstwerk waarin je kunt verblijven. Het werd erg gewaardeerd en ook al heel snel en veelvuldig in gebruik genomen door de studenten. De dag na de opening vond ik mijn assistent Chris op het bankje in mijn beeld een boek lezend samen met nog twee andere studenten… Het werk is achtergebleven in Congo en staat er nu waarschijnlijk nog.
Later hoorde ik dat er binnen de kunstacademie veel discussie was over mijn werk en de biënnale in het algemeen. Je moet je voorstellen dat de academie nog behoorlijk conservatief is: voornamelijk figuratieve beelden en veel houtsnijwerk. De biënnale is mede georganiseerd door oud-studenten, die een modernisatie van het kunstonderwijs pogen te bewerkstelligen. Nu er een debat op gang lijkt te zijn gekomen, is die missie geslaagd.
Opmerkelijk was nog het volgende. Ik was de eerste buitenlandse kunstenaar die arriveerde en daadwerkelijk aan de slag ging. Later hoorde ik, dat het feit dat ik gewoon aan de slag ging een flinke inpuls gaf aan de dynamiek van de biënnale. Sponsoren durfden aanvankelijk niet echt te geloven dat de biënnale echt een feit kon worden. Nu er dan dus daadwerkelijk een buitenlandse kunstenaar stond te timmeren en zagen kantelde die situatie.
Het mooie van zo’n werkperiode is dat je, anders dan een toerist, nog meer het land en de mensen leert kennen. Ik ben veelvuldig opgetrokken met Congolese kunstenaars, je komt bij bedrijven en in buurten waar je als toerist normaliter nooit komt. Los overigens van het feit, dat toerisme daar nog amper bestaat. Het land begint nu pas een beetje op te krabbelen en zich open te stellen. Maar nog steeds is Congo er slecht aan toe en is de armoede er groot. Het is potentieel een rijk land, maar het meeste geld verdwijnt in de zakken van de elite. Met enkele kunstenaars waren we uitgenodigd voor een programma op de nationale tv. Een bijzonder goede interviewster en wat in mijn ogen heel opmerkelijk was: we konden openlijk kritisch zijn op zoiets als bovengenoemde corruptie.
De opbouw van de rest van de tentoonstelling ging moeizaam. Gebrekkige communicatie en gebrek aan gereedschappen. Eén van de andere locaties, het beginnend museum voor moderne kunst, moest het bijvoorbeeld nog zonder boor en trap stellen… De opening werd een week uitgesteld, maar uiteindelijk was het dan zover. Een mooie presentatie van werk van verschillende disciplines. Werk uit de westerse wereld, dat zich vermengde met het werk van Congolese kunstenaars, die overigens zelf ook vaak korte tijd in België of Frankrijk gestudeerd of gewerkt hebben.
In de organisatie van deze biënnale kon heel veel verbeterd worden: de PR, de fondsenwerving en de coördinatie. Het had eerder, beter en sneller gekund. Maar mij blijft vooral bij wat een ongelooflijk moedige onderneming deze biënnale is. Het is echt te hopen, dat men alle opgedane kennis kan aanwenden om over twee jaar een tweede tentoonstelling te organiseren. Na vele jaren van onderdrukking en armoede snakt de kunstwereld naar interactie, naar mogelijkheden om buiten Congo aan de bak te kunnen. Een cultuele infrastructuur is er amper. Geen verzamelaars, geen galeriën en een beginnend museum met amper middelen en amper een collectie. Een reeks biënnales zou daarbij op de lange termijn wellicht iets kunnen betekenen.
Voor mij zelf was het een heel bijzondere ervaring, één die daarnaast ook mijn werk en ideeën enorm heeft verrijkt.