In de vorige editie van BK-informatie kwam het al kort ter sprake: de adviezen van de Raad voor Cultuur inzake de Basisinfrastructuur (BIS) voor de periode 2025-2028. Deze adviezen betreffen de landelijke vierjarige subsidies voor culturele instellingen. Onderstaand een uitgebreide samenvatting met betrekking tot de beeldende kunstinstellingen die een aanvraag indienden voor de BIS, dat wil zeggen presentatie-instellingen en postacademische instellingen. De samenvatting is uitgebreid, omdat de tekst van de raad in onze ogen een goed beeld geeft van hedendaagse ontwikkelingen in het beeldende kunstenveld. Citaten uit het rapport van de raad staan hieronder doorgaans tussen aanhalingsteken
Presentatie-instellingen
De BIS is “bedoeld voor presentatie-instellingen met een toon-aangevend vernieuwend aanbod van hedendaagse beeldende kunst in een internationale context. Daarbij zijn onderzoek en ontwikkeling belangrijke waarden. Een instelling mag voor haar artistieke continuïteit niet afhankelijk zijn van één of enkele artistiek leiders en niet overwegend zijn gericht op het beheer van een cultureel erfgoedcollectie. Zij dient haar activiteiten verspreid over het jaar te realiseren en te beschikken over een geschikte presentatieruimte.”
Het subsidieplafond voor zes presentatie-instellingen samen is 4.784.100 euro.
De raad omschrijft presentatie-instellingen in de BIS als essentiële schakels in het culturele ecosysteem van de hedendaagse beeldende kunst waar het publiek toonaangevende ontwikkelingen in de hedendaagse beeldende kunst kan volgen en zich kan verhouden tot de artistieke en maatschappelijke fascinaties van vernieuwende kunstenaars anno nu. Kunstenaars op hun beurt, krijgen de gelegenheid hun werk te presenteren en om artistiek onderzoek te doen en zich zodoende te blijven ontwikkelen. Ook krijgen regelmatig curatoren de ruimte om een eigen visie op het presenteren van kunst te ontwikkelen.
Het subsidieplafond voor zes presentatie-instellingen samen is 4.784.100 euro. Met het oog op regionale spreiding geldt een maximum van één instelling per grote gemeente (Amsterdam, Den Haag, Rotterdam). Omdat er maar zes plaatsen in de BIS beschikbaar zijn voor presentatie-instellingen is een goede geografische spreiding moeilijk te realiseren, aldus de raad.
De meeste aanvragen waren van goede kwaliteit
Voor de periode 2025-2028 werden elf aanvragen ingediend. Uit de grote steden Amsterdam en Den Haag kwamen meer aan-vragen dan er daar plekken beschikbaar zijn. De aanvragen werden beoordeeld op basis van de artistieke en inhoudelijke kwaliteit, maatschappelijke betekenis, toegankelijkheid, bedrijfsmatige gezondheid en geografische spreiding. In eerste instantie werden de aanvragen beoordeeld aan de hand van de eerste drie criteria. “Wanneer het oordeel op basis van één of meer van deze criteria negatief is, dan stopt de beoordeling en is het oordeel over de aanvraag negatief. Als het oordeel positief is, geeft de raad vervolgens een oordeel over de bedrijfsmatige gezondheid. Tot slot beoordeelt de raad de geografische sprei-ding”. De meeste aanvragen waren van goede kwaliteit.
“Samen creëren de presentatie-instellingen een pluriform aanbod, met een grote verscheidenheid aan visies, uitwerkingen, disciplines en cross-overs met bijvoorbeeld dans, design, muziek, performance, technologie en literatuur.” Het valt de raad op dat de instellingen focussen op artistiek onderzoek dat is verknoopt met maatschappelijke thema’s. “Er worden grootse, relevante en zware thema’s aangekaart, zoals dekolonisatie, klimaatkolonialisme, huisvestingsproblematiek, governance, grassroots (kunst)economie, klassenongelijkheid, care, identiteit en de betekenis van gemeenschappen.” De raad benadrukt dat “presentatie-instellingen de balans tussen artistieke en maatschappelijke betekenis, tussen een autonoom verhaal en een instrumenteel verhaal, kritisch dienen te blijven wegen”
Steeds vaker beschouwen presentatie-instellingen zich niet meer als alleen een toonplek voor kunst, maar ook als een ‘sociaal domein’
Een andere opvallende tendens die de raad ziet, is dat ook de kunstpraktijk zelf onder de loep wordt genomen. “Het westerse perspectief op wat kunst is wordt opengebroken en op diversiteit en inclusiviteit gerichte concepten als worlding en unworlding, die draaien om de erkenning van verschillende wereldbeelden, keren regelmatig terug. Kunstinstellingen lijken zich er steeds meer van bewust dat het niet voldoende is om kunstenaars van buiten West- Europa binnen de traditionele westerse kaders te plaatsen. Onderdeel van hun werk is het ontwikkelen van nieuwe kaders en werkmethoden. Hierbij past de aandacht voor kunstenaars en curatoren die werken in collectieven.”
“Steeds vaker beschouwen presentatie-instellingen zich niet meer als alleen een toonplek voor kunst, maar ook als een ‘sociaal domein’. Hier worden de ontmoeting en uitwisseling tussen bezoekers onderling, maar nadrukkelijk ook tussen bezoekers en kunstenaars gefaciliteerd. De kunstpraktijk stelt zich open voor de kennis en perspectieven van anderen, dus ook voor die van de niet-professionele kunstenaar. Door het artistieke en maatschappelijke debat te organiseren en soms ook samenwerking te entameren, kan inspirerende uitwisseling ontstaan. Bij deze ontwikkeling past een publieksbeleid dat is gericht op veelsoortige doelgroepen en publieksprogramma’s die participatief van aard zijn. De raad kreeg de indruk dat de mate van wederkerigheid van die programma’s echter behoorlijk verschilt. Ook kunnen veel presentatie-instellingen naar zijn idee nog meer winst halen uit hun publieksbeleid door hun doelen en doelgroepen scherper te formuleren.”
Het is de raad opgevallen dat veel aanvragers kampen met huisvestingsproblemen
“In het licht van sociale veiligheid heeft de raad ook gekeken naar governance. Bij presentatie-instellingen zijn verantwoordelijk-heden en machtsposities niet altijd helder toegelicht. Een ander aandachtspunt zijn de soms lang zittende directies. In het algemeen dienen presentatie-instellingen beter te reflecteren op de manier waarop ze hun afhankelijkheid van één of enkele artistiek leiders willen voorkomen en hun continuïteit willen borgen. Het werken met gastcuratoren lijkt als een oplossing te worden gezien. Twee instellingen die helder positie hebben genomen, zijn de Appel en Melly. Bij hen kan de directeur maximaal twee keer drie jaar aanblijven.”
Het is de raad opgevallen dat veel aanvragers kampen met huisvestingsproblemen. De Appel moest na relatief korte tijd alweer weg uit haar pand in Amsterdam-West, Het HEM in Zaandam weet niet zeker of ze de gewenste locatie in Amsterdam kan betrekken en West zal de voormalige Amerikaanse ambassade in het centrum van Den Haag moeten verlaten. De kwaliteit van drie van de elf aanvragen vond de raad niet sterk genoeg voor een positief oordeel: die van BAK, Het HEM en Noorderlicht. “Hun plannen voor de subsidieperiode 2025- 2028 hebben onvoldoende kwaliteit op (een of meerdere van) de eerste drie algemene beoordelingscriteria. (…) De raad adviseert aan deze drie instellingen geen subsidie toe te kennen.”
Bij de afweging heeft de raad een zo pluriform mogelijk palet nagestreefd
“De overige acht aanvragers – de Appel, Framer Framed, Marres, Melly, MU, Nest, Vleeshal en West – heeft de raad positief beoordeeld. De BIS biedt echter maar ruimte aan zes instellingen. Bij de afweging heeft de raad een zo pluriform mogelijk palet nagestreefd.”
De raad moest een lastige keuze maken tussen de Amsterdamse instellingen De Appel en Framer Framed. Beide aanvragen noemt de raad van hoog niveau. “De Appel en Framer Framed zijn beide artistiek en maatschappelijk van betekenis, maar ze leggen ieder net een ander accent. (…) Bij de Appel ligt de focus iets meer op de autonome kunstenaar en kunstpraktijk en het artistieke experiment op zich. Bij Framer Framed staat het maatschappelijk debat over diversiteit en inclusie, ook in relatie tot het traditioneel vooral westers georiënteerde internationale kunstdiscours, meer centraal. Beide invalshoeken zijn waardevol en complementair. Uiteindelijk heeft de raad gekozen voor Framer Framed. Op de criteria maatschappelijke betekenis en toegankelijkheid presteert deze instelling overtuigender.”
Ook tussen de Haagse presentatie-instellingen Nest en West moest een keuze worden gemaakt, die viel op West. “West werkt vanuit een historisch-filosofische signatuur. Hiermee is zij een duide-lijke toevoeging aan het spectrum. Hoewel de raad ook enkele serieuze kanttekeningen bij haar aanvraag heeft, onder andere op het gebied van governance, is hij enthousiast over haar ambities. (…) het artistieke programma belooft meer samenhang en meer culturele meerstemmigheid, waarbij zowel de lokale als de internationale positie wordt verstevigd en beide posities met elkaar worden verbonden.”
Over de overige huidige BIS presentatie-instellingen: “Artistiek-inhoudelijk kiezen ze net andere invalshoeken. Met een onderzoek naar artistieke vrijheid en de rol van improvisatie vaart Melly een beloftevolle koers en Marres verdiept zich verder in de zintuiglijke, lichamelijke beleving van kunst. MU neemt nog altijd een onderscheidende positie in met een hybride aanbod op het snijvlak van kunst, technologie en design. Vleeshal zet het thema ‘hoop’ centraal en trekt hiermee het eerdere discours rond zorgzaamheid een nieuwe richting in.”
Postacademische instellingen
De BIS is bedoeld voor postacademische instellingen die een internationaal toonaangevend begeleidingsprogramma op het terrein van de beeldende kunst verzorgen. Er kan aan ten hoogste vijf instellingen subsidie worden verleend. De subsidiëring van een postacademische instelling gebeurt op basis van het aantal deelnemers. Per (fulltime) deelnemer is jaarlijks ten hoogste 66.760 euro beschikbaar. Het subsidieplafond is vastgesteld op 7.009.800 euro.
Voor de subsidieperiode 2025-2028 zijn vijf aanvragen ingediend, allen afkomstig van de huidige BIS-instellingen: De Ateliers, BAK, EKWC, Rijksakademie en Van Eyck.
“Opvallend in de plannen is dat de eerder ingezette beweging om zich als oord van introspectie explicieter te verhouden tot de buitenwereld, heeft doorgezet. De meeste postacademische instellingen willen niet alleen toegankelijker zijn voor publiek, ze zijn zich ook bewuster van de drempels die ze, vaak onbedoeld, opwerpen voor mogelijke deelnemers. Met een ruimere interpretatie van het begrip ‘kunstenaar’, het afschaffen of ver-lagen van inschrijfgelden en het verhogen van het vaak minimale maandstipendium pogen de instellingen toegankelijker en inclusiever te worden. In dit kader is er ook meer aandacht voor diversiteit onder adviseurs en bezoekende experts.”
De meeste postacademische instellingen willen niet alleen toegankelijker zijn voor publiek, ze zijn zich ook bewuster van de drempels die ze, vaak onbedoeld, opwerpen voor mogelijke deelnemers
“De meeste aanvragers reflecteren uitgebreid op de huidige maatschappelijke en geopolitieke uitdagingen en hoe die de kernactiviteiten en deelnemers direct en indirect raken. Bewustzijn van de actualiteit zorgt tevens voor aandacht en ambitie op het gebied van innovatie, bijvoorbeeld inzake ecologische duurzaamheid. De postacademische instellingen, in het bijzonder Van Eyck, Rijksakademie en EKWC, ontwikkelen zich steeds meer tot onderzoekscentra op het gebied van duurzame (omgang met) materialen en technieken. De raad vindt dit een positieve ontwikkeling, maar merkt wel op dat de postacademische instelling primair een vrijhaven voor kunstenaars is en moet blijven.”
“Fair practice en fair pay krijgen terecht meer aandacht bij alle aanvragers en hebben grote invloed op de begrotingen. (…) Instellingen willen een steeds veelzijdiger kunstpraktijk bedienen of een meer agenderende rol spelen. Tegelijkertijd moeten hun ambities passen binnen de bedrijfsmatige mogelijkheden en de kerntaak van een postacademische instelling niet in de verdrukking brengen.”
Fair practice en fair pay krijgen terecht meer aandacht bij alle aanvragers en hebben grote invloed op de begrotingen
De raad omschrijft de kwaliteit van de aanvragen als “over het algemeen hoog”. Het EKWC heeft verrast met een vooruitstrevend en goed beargumenteerd plan. “Met keramiek als medium wil de instelling het residentieprogramma en de organisatie meer toekomstbestendig maken door haar aloude onderzoeksprogramma een flinke impuls te geven en binnen de residenties een nieuwe programmalijn op te zetten voor makers en opdrachtgevers.”
De Rijksakademie “heeft een degelijk plan neergelegd met helder omschreven doelen” waarin zij zich bewust toont van “haar positie en verantwoordelijkheden ten opzichte van residenten en het bredere kunstenveld”. Centraal staan de individuele ontwikkeling van de kunstenaars en de artistiekinhoudelijke voeding die zij nodig hebben.
In De Ateliers worden jonge kunstenaars begeleid door gearriveerde collega’s. “Actueel en passend bij het profiel van De Ateliers is het nieuwe programma-onderdeel Woonhuis, waar publiek toegankelijke tentoonstellingen kunnen worden gemaakt door de residenten of door fellows die zij aandragen.”
De raad vindt het sterk hoe het thema ‘klimaaturgentie’ bij Van Eyck in Maastricht is uitgewerkt. Er is een duidelijk overkoepelend kader, maar tegelijkertijd lijkt er meer vrije ruimte te zijn voor individuele kunstpraktijken. “Van Eyck toont zich ook zeer bewust van de verschillende posities van deelnemers: als eerste heeft zij – heel inclusief – sinds kort ook residentieplekken voor kunstenaars met kinderen.”
“Helaas heeft BAK, de jongste postacademische instelling, een aanvraag ingediend waarin zij haar kerntaak zo summier beschrijft en toelicht, dat deze in feite niet te beoordelen is. De raad adviseert de aanvraag van BAK niet te honoreren.”